HOOFDBREKENS, over een kerk of schandvlek buiten de Hoofdpoort
Met de opkomst van protestantse stromingen, vanaf het moment dat Luther in 1517 stelling nam tegen de katholieke kerk, probeerden de vorsten Karel V en Philips II hun katholieke gezag te handhaven door afvalligen (Lutheranen en doopsgezinden) te bestrijden. Zij stelden censuurwetten op die gericht waren tegen het verspreiden van protestantse lectuur of drukwerk dat onwelgevallig was voor het landsbestuur en de katholieke kerkleiders. Om deze wetten te handhaven was de inquisitie ingesteld, die strenge straffen mocht opleggen.
In de Nederlanden kreeg Calvijn na 1560 snel de nodige aanhang. Kenmerkend voor de calvinisten was hun goede organisatie. Toen in 1566 de onrust culmineerde in de Beeldenstorm, maakten de merendeels calvinistische oppositieleiders, bijgenaamd de ‘geuzen’, gebruik van de situatie om op 23 augustus de katholieke landvoogdes Margaretha van Parma (zij vertegenwoordigde de Spaanse koning Philips II in de Nederlanden) een akkoord af te dwingen. Het akkoord behelsde onder meer dat in alle steden, waarbij al calvinistische hagenpreken waren gehouden, om een eigen kerk mocht worden gevraagd.
Bij Gorinchem was nog net op tijd, op 20 augustus, gepreekt en dat vormde een goede reden om ook het stadsbestuur onder enige dwang tot toestemming te bewegen. De plaatselijke geuzen hadden daarbij de kerk van het minderbroederklooster aan de Arkelstraat op het oog. De burgemeesters schoven de verantwoordelijkheid voor het nemen van een besluit door naar de gewestelijke stadhouder Willem van Oranje. Hij nam contact op met de landvoogdes, die op 31 oktober meldde een Gorcums verdrag, in de geest van het akkoord, te gedogen. Zij leek dus in te stemmen, maar hield in feite een slag om de arm.
Het Geuzenhuis
Een protestantse kerk in de stad bleek ijdele hoop, maar het stadsbestuur was wel genegen om een door water omgeven terrein net buiten de Hoofdpoort aan te wijzen, waar de vroede vaderen dan ook optimaal toezicht op konden houden. Op dit ‘timmerhoofd’ met scheepswerf mocht de calvinistische gemeente dus zelf een kerkje bouwen. Snelheid was geboden, want de herfst vorderde en voor de winter wilde men graag onder de pannen zijn. Voordeel was dat er onder de scheepstimmerlieden en schippers flink wat aanhang was, bovendien was kennis, hout en gereedschap op de werf ruim voor handen.
Voor het overige bleek de goede organisatiegraad van de kerkgemeente. Onder leiding van Adriaan van den Heuvel en Pieter Jansz Grootveld was er geld geworven, waarna de bouw kon starten onder toezicht van Reijer Jansz van Asperen, die privé zoveel had bijgedragen, dat de hervormde kerkenraad hem in 1578 moest ondersteunen vanwege de door hem gemaakte ‘onkosten in der vrijheit anno 1566 aan het huijs buijten de stadt getimmert, daer in der tijt de predicatie geschieden’.
Diverse gemeenteleden doneerden bij elkaar minstens twaalf ramen en dat is het enige wat wij over het uiterlijk van dit houten gebouw weten. Het kerkje stond ook wel bekend als Geuzenhuis, en is omstreeks 1965 ook vastgelegd als een straatnaam in de Haarwijk.
Nog tijdens de winter begon de politieke balans weer om te slaan in het voordeel van de landvoogdes. Eind februari stuurde zij troepen met als doel de aanvoerlijnen van de opstandige steden Vianen en Valenciennes door te snijden. Gorinchem lag langs de route, de plaatselijke calvinisten hielden de wacht bij de poorten en op de muren en wisten veerboten verborgen te houden. De legerleiding haalde de schouders op en charterde veerboten in Woudrichem.
De prioriteiten lagen vooralsnog elders, maar na de val van Valenciennes op 24 maart 1567 werd het menens en dirigeerde Margaretha van Parma een legertje naar Gorinchem, dat vanaf begin april het behoud van kasteel de Blauwe Toren garandeerde. Een maand later werd landelijk de komst van Alva met een leger van 10.000 man aangekondigd en viel de laatste verzetshaard Vianen.
Het was duidelijk dat de situatie voor de calvinisten keerde en zij besloten daarom hun Geuzenhuis te verkopen. In Delft is de kerk buiten de Westvest direct na Pasen (eind maart) gesloopt, maar in Gorinchem kan dat met het Geuzenhuis iets later zijn gebeurd. Waarschijnlijk werd er begin mei nog één keer gepreekt buiten de Arkelpoort en dat zou dan weer twee weken na het afstoten van het Geuzenhuis zijn geweest.
Tenslotte was het zaak voor andersdenkenden om Gorinchem zo snel mogelijk te verlaten om vooral de komst van Alva (hij arriveerde op 22 augustus 1567 in de Nederlanden) en de meteen door hem ingestelde en als Bloedraad bekend geworden rechtbank voor te zijn. Door de raad zijn 63 Gorcumers bij verstek veroordeeld tot confiscatie van hun goederen, maar twee in de stad achtergebleven geuzen kregen de doodstraf
Geschilderde idylle?
De vraag is nu wat het voorgaande verhaal met de middeleeuwse vesting heeft te maken?
Niets; als er niet een prachtig schilderij was gemaakt met het zicht op de stad vanuit het oosten. Hierop doet vooral het silhouet van de Grote Toren nog altijd vertrouwd aan en geeft ons derhalve ook een betrouwbare indruk van de stad anno 1568.
Maar wie het schilderij nauwgezet bekijkt en daaraan dat op zich beruchte Alva-jaar 1568 koppelt, die zal het een en ander opvallen en daardoor een andere betekenis aan het schilderij kunnen toedichten.
Rechts vooraan (op dit detail van het schilderij) zien we op de hoek de Robbertstoren, een muurtoren waaraan de Robberstraat zijn naam heeft ontleend. Die straat liep direct achter de stadsmuur tot aan de volgende poorttoren met de Hoofdpoort (de naam staat erboven geschreven), die de Appeldijk afsloot en de oostzijde van de Peterbrug over de Lingehaven beschermde. Links daarvan ligt ‘de schip timmerwerf’, waar kort voordien het Geuzenhuis had gestaan. Op de achtergrond is de huizenrij van het Eind te ontwaren. Tot zover alles normaal, zult u zeggen.
Maar vergelijking met de plattegrond van Jacob van Deventer die zo’n tien tot twintig jaar eerder is getekend, ontbreekt nu de verbinding via de poort naar het timmerhoofd. Het lijkt er dus op dat de brug is weggehaald. Ook de andere verbinding via de Burgpoort (oorspronkelijk de kortere Burgstraat afsluitend ter hoogte van de huidige Vismarkt) buitenom over de ‘dwinger’ een wal tussen twee grachten, die in Gorinchem als de Kwelling of Doelen bekend stond is bij Van Deventer volledig aanwezig, maar op het schilderij is deze bij de Robbertstoren doorsneden.
Kortom de twee verbindingen die in 1558 aanwezig waren, zijn op het schilderij verdwenen of verstoord! Aan de overkant van de voorhaven van de Lingehaven, aan het Eind valt nog iets op. Hier hoort vanaf de Peterbrug over de kade de stadsmuur te lopen, althans zo is dat op de plattegrond van Jacob van Deventer duidelijk te zien. Maar op het schilderij is links nog wel een stuk muur te zien, maar vervolgens lijkt deze noordwaarts te zijn weggebroken!
Het is nadrukkelijk een hypothese, maar het schilderij lijkt een andere bedoeling te hebben dan, louter een correcte weergave van een stadsgezicht te bieden. Nu was het ook in de teken- en schilderkunst vanaf de Renaissance en tijdens de Gouden Eeuw niet ongewoon om afbeeldingen van een zinnebeeldige betekenis te voorzien. En de vraag is of onze onbekende kunstenaar van het Gezicht op Gorinchem dat ook vanuit zichzelf, of in opdracht heeft gemaakt. Zinnebeeldig of emblematisch zijn in ieder geval bovenaan de zwevende, nimfachtige figuren, die getooid zijn met de namen Concordia en Frequentia. De eerstgenoemde draagt het wapen der Arkels en dat kan staan voor harmonie en continuïteit onder de landsheren, gerekend vanaf Jan ‘X’ van Arkel tot aan de in 1549 tot heer van Arkel benoemde (toen nog prins) Philips II.
Frequentia wordt vergezeld door het los zwevende stadswapen van Gorinchem. Zij leunt op een pakket (wetgeving?) en heeft in haar rechterhand een zeis. Als Frequentia disharmonie verbeeldt, dan kan dat op haar beurt betrekking hebben op de stadsbestuurders die komen en gaan en zich op de wet horen te verlaten, zo niet dan kan een sterker arm (de landsheer) hen daartoe dwingen.
Vertalen we nu in de geest van de hypothese het stadsbeeld op en rond het timmerhoofd, naar de plek waar door een moment van zwak geacht bestuur (van landvoogdes Margaretha, stadhouder Oranje en het stadsbestuur) de ongelovigen een kerk konden bouwen, waardoor de harmonie van de eenheid van geloof, bestuur en volksgehoorzaamheid werd doorbroken. Dan zien wij niet alleen dat het (inmiddels afgebroken) kerkje is uitgewist, maar ook dat het terrein onbereikbaar was gemaakt voor voetgangers.
De Hoofdpoort was, mogelijk gedicht, als doorgang nutteloos geworden daar de brug nu ontbreekt. Ook de verbinding via de dwinger was doorgraven. Alleen de scheepsbouwers konden hier nog aan de slag door met een bootje of vlet de omringende wateren over te steken. De stadsmuur op het Eind zou dan zijn afgebroken om de bewoners of toeschouwers aldaar ervan te overtuigen, dat de overheid hen ruim gelegenheid bood om te zien dat de schandvlek van het Geuzenhuis was uitgewist en voor hen zelfs onbereikbaar was geworden.
Uiteraard staat het eenieder vrij mij te verwijten te veel fantasie te hebben. Nochtans heb ik aangegeven dat een drietal elementen afwijken van wat de toch zorgvuldig geachte plattegrond van Jacob van Deventer wel weergeeft, namelijk: de Hoofdpoortbrug, een toegang via de dwinger en een stadsmuur over het gehele Eind. Over het jaar 1568, waarin het schilderij is gemaakt, hing de doem van de komst van hertog Alva met zijn leger.
Hij zou definitief orde op zaken stellen, zo was niet alleen de verwachting van de vluchtende calvinisten, maar ook van de ‘middengroep’ van gematigde en neutrale stadsbestuurders en burgers, die tot dan weinig of geen bezwaar hadden tegen geloofsminderheden, hoewel zij in beginsel wel katholiek en koningsgezind bleven. Nu zagen velen zich gedwongen om zich zo onopvallend mogelijk te gedragen, terwijl stadsbestuurders hun knopen zullen zijn gaan tellen en zich nadrukkelijker naar het herstelde bewind gingen voegen.
Alva’s komst en optreden had op burgers en bestuurders dus een fors aanpassingseffect en hoewel elke vergelijking mank gaat, viel zo’n verschijnsel ook in de Tweede Wereldoorlog waar te nemen, waar sommige beleidsmakers of -uitvoerders al in de geest van Hitler handelden, nog zonder of voor dat zij daartoe opdracht kregen. Onder dergelijke omstandigheden kon het ook mooi zijn als je als bestuur iets in handen had om je loyaliteit te tonen. Een schilderij met een zinnebeeldige duiding kon dan dat extra nut hebben.
Na de door hem op 21 juli gewonnen slag bij Jemmingen en onderweg van Friesland zuidwaarts deed ‘Ducdalbe’ op 14 en/of 15 augustus 1568 ‘Gorckum’ aan. Mogelijk is Alva bij dit bezoek het schilderij getoond?
Het echte werk?
Er zijn nog twee handgetekende kaarten uit het midden van de zestiende eeuw, die primitiever ogen en/of een ander doel dienden, waarop het timmerhoofd niet door een gracht langs de stadsmuur is afgescheiden. Waar Jacob van Deventer (op al zijn stadsplattegronden) topografisch vrij nauwkeurig te werk ging en wel een gracht met brug voor de Hoofdpoort aangeeft mogen we van die situatie uitgaan.
Er is één artikel dat specifiek aandacht aan de Hoofdpoort heeft gewijd, namelijk van René van Dijk in nummer 28 uit 1993 van Oud-Gorcum Varia (zie literatuurlijst hieronder). Op een eenvoudige reconstructietekening geeft Van Dijk wel aan waar de twee huizen stonden, die in 1566 tussen de Hoofdpoort en de Peterbrug zijn gebouwd, maar die op het schilderij niet te zien zijn. Verder is bekend dat er in de stadsrekening over 1572/1573 een post is opgenomen van acht gulden jaarsalaris voor Jacob Aertsz, de poortwachter van de Hoofdpoort en de Steigerpoort (op het Eind).
Weliswaar is dit geregistreerd na de overgang van de stad naar Willem van Oranje en zijn Vrije Staten (eind juli 1572), maar aangezien zoon Aart Jacobsz het jaar daarop zijn vader opvolgde, mag het waarschijnlijk heten dat Jacob al langer poortwachter was en dat hij daar ook daadwerkelijk iets te doen had als er via de brug toegang werd geboden. Van Dijk geeft ook enkele posten uit de stadsrekening over 1571/1572, die aangeven dat er iets in of voor de poort is gebeurd. Zo werd er ‘hout voor de voorborg van de poort’ gekocht, leverde ‘schele’ Merten ‘zand voor in het portaal’ en kwam Dirk de Burchgraaf met haspels aanzetten.
Betreft dit nu late uitbetalingen voor in 1567/1568 gemaakte onkosten aan het dichtzetten van de poort, of latere uitgaven voor het juist weer openstellen van de poort en de eventuele brug met haspels voor hang-, sluit- of ophaalwerk? Over de stadsmuur over het Eind, met de Blauwpoort (bij de Bornsteeg) en de iets zuidelijker St Christoffel- of Steigerpoort (richting Tolsteeg), melden Van Goch dat deze werd afgebroken in 1573 (Emck houdt het op 1574) in het kader van de uitleg! Kan ook dat bericht aan de in 1568 afgebeelde weggebroken muur gerelateerd worden, of bleef dat de onvervulde wens van een eerst later uitgevoerde gedachte?
Hoe dan ook, er zouden zich in deze hoek van de stad, na 1572 flinke veranderingen gaan voordoen, waarbij het timmerhoofd wel enigszins herkenbaar zou blijven. De beschrijving van die ontwikkeling van dit stadsdeel tot 1600 kan daarbij op meer feiten worden gestoeld en zal dus minder van onze fantasie vergen, dan waartoe het in 1568 geschilderde Gorinchem vanuit het oosten aanleiding gaf.
Geraadpleegde literatuur
Dikken, J. den, Rondom de reformatie in Gorinchem. Hardinxveld-Giessendam, [1967]. [Scriptie, aanwezig in RAG]
Dijk, R.F. van, ‘De hoofdpoort geen hoofdpoort’. In: OGV 10 (1993b), nr.28, p.182-184. [Zie website: www.oudgorcum.nl ]
Emck, W.F., Oude namen van huizen en straten in Gorinchem. Gorinchem, juni 1914. [Zie website: www.archeologiegorinchem.nl ]
Emck, W.F., De vonnissen van Alva’s Bloedraad tegen Gorcumsche burgers, 1567-1568. Gorinchem, 1920. [Overdruk, aanwezig in RAG]
Goch, H.A. van, Van Arkel’s Oude Veste, Geschied- en oudheidkundige aanteekeningen betreffende de stad Gorinchem en hare voornaamste gebouwen en instellingen. Gorinchem, 1973. [Facsimilé van uitgave 1898-1905]
Langhout, M.J., De Reformatie te Gorcum, 1550-1610. Alblasserdam, 2017. [Dissertatie Theologische Universiteit Kampen]
Marcus, Jacob, Sententiën en indagingen van den hertog van Alba… Amsterdam, 1735. [Zie website: www.kb.nl , Picarta (Google)]
Stamkot, Bert, Gorinchem en omgeving rondom het wonderjaar 1566/1567. Universiteit van Amsterdam, 1985. [Doctoraalscriptie, aanwezig in RAG]
Stamkot, Bert, ‘Het Geuzenhuis (1566-1567)’. N: idem, ‘En Gorcum rijst van ver…’, negentien artikelen over de geschiedenis van Gorinchem. Amsterdam (2006) 62-66 (hoofdstuk 10). [Eerder verschenen in: Kompas Aktief (13 oktober 1992)]
Schrijver: © Bert Stamkot, 2020.
Redactie: Joop Kuijntjes.
Vraag en antwoord
Hugo Ouwerkerk
De hypothese kan ook minder spannend zijn, misschien zien we op het schilderij de timmerwerf na hoog water, waarbij de bruggen zijn weggespoeld door storm en ijsgang.
Bert Stamkot
De timmerwerf lag zeker open voor hoge rivierstanden. Of het water in de winter van 1567/1568 hoog heeft gestaan met nadelige gevolgen is mij niet bekend, maar is ook niet uit te sluiten. Voor het Geuzenhuis maakte die winter overigens niet meer uit. Bij de toewijzing van het bouwterrein in 1566 vormde de ligging ten opzichte van de rivier blijkbaar geen probleem (er wordt in de voor dit onderwerp ruim beschikbare bronnen niet over gerept). De zorg was om nog vóór de winter zou intreden een kerk te hebben.
De Gorcumers zullen met de wisselvalligheid van de rivier zeker vertrouwd zijn geweest en dat gold nog meer voor de op de timmerwerf werkzame gemeenteleden. Over het uiterlijk van het kerkje weten we weinig: een houten schuur met 12 ramen. Het is voorstelbaar dat het Geuzenhuis op een eenvoudige paalfundering rustte. Die kennis was aanwezig, waar er bij de scheepsbouw van een onderliggend staketsel gebruik werd gemaakt, zoals op het schilderij uit 1568 en de kaart van Pieter Sluyter is te zien.
Hoe dan ook er zijn gedurende de winter van 1566/1567 diensten in het Geuzenhuis gehouden. Over hindernissen (als een gesloten poort en/of ontbrekende brug) werd niet gerept, ook niet bij de begeleiding van predikanten. Er zou anders bij de toewijzing over zijn gediscussieerd.
Hugo
Terecht wordt gewezen op hetgeen Emck meldt in zijn Kroniek (1929), namelijk dat op 21 februari 1560 de bruggen, poorten en muren ‘in grooten staat van verval’ verkeerden.
Bert
Van belang is in welke context het bericht van Emck kan worden gelezen. Diezelfde dag bleek immers ook dat de stadsschulden vermindering behoefde en dat Philips II daar enkele maatregelen voor zou nemen. Het onderhoud van stadsmuren was een punt van continue zorg. Verwaarlozing van het onderhoud zou de kosten onevenredig doen stijgen. Anderzijds zouden ernstige klachten de overheid mogelijk eerder tot een ruimere financiële bijdrage doen bewegen en dat kan de maatregelen van Philips hebben helpen bevorderen.
Uitdaging
Wie een andere hypothese heeft of feiten, opmerkingen, vragen, die dagen wij uit deze per email te sturen. Ze worden dan opgenomen onder “vraag en antwoord”. Email bert.stamkot@vestinggorinchem.nl