Schutterij – Doelen – Burgerwacht

Algemeen

Hoe oud de schutterijgilden precies zijn is niet met zekerheid te zeggen. Men vermoedt dat de schutterij reeds bestond in de tijd van Karel de Grote. Zeker is dat er in de 12e eeuw al schuttersgilden waren. We spreken meestal van schuttersgilden; beter is echter schuttengilden. Schutten is in dit geval beschutten of beschermen van een stad. Het woord schutterij is dus niet afgeleid van schieten. Dat het in de praktijk veel met schieten te maken had is duidelijk. De oprichting vond plaats op aandringen van de stedelijke overheid. Schutterijen waren van oorsprong elitaire clubs; de leden werden zorgvuldig geselecteerd uit de bovenlaag van de bevolking.

Schuttersgilden in Gorinchem

Gorinchem had van oudsher drie schutten-gilden, de St. Sebastiaan-schutterij, die de fliertsboog hanteerde (een fliertsboog is een boog gemaakt van het hout van de Vlier), de oude of St. Joris-schutterij, welke met de voetboog schoot en de jonge of St. Christoffel-schutterij, die de handboog tot haar wapen had. Elke schutterij had een koning, vier constabels, vier luitenants, een vaandrig en een knecht. Het St. Sebastiaangilde werd al gauw opgeheven omdat de leden van dit gezelschap gezondigd hadden tegen afspraken en reglementen bij het geven van begeleiding aan enkele belangrijke personen. De beide andere bleven lang bestaan. Elk genootschap (gilde) had zijn eigen kostuum. In tijden van vrede oefenden de mannen elke zondag in het schieten. Bovendien hielden ze op bepaalde tijden hun feesten en offerdagen, alles volgens gemaakte afspraken/reglementen.

28_sint_joris
Sint Joris
27_sint_christoffel
Sint Christoffel

Philips II in Gorinchem

Tijdens het bewind van Karel V, Heer der Nederlanden, Koning van Spanje en Keizer van Duitsland, zond hij zijn zoon en kroonprins Philips in 1549 naar de Nederlanden om hem te laten inhuldigen als de aanstaande landsheer.

Philips bezocht toen Bergen op Zoom, Reimerswaal, Breda en ´s Hertogenbosch, reisde vervolgens langs een aantal steden in Holland: Heusden, Gorinchem, Dordrecht, Rotterdam, Delft,

’s Gravenhage, Leiden, Haarlem en Amsterdam, waarna bezoeken in Utrecht, Gelre en het Oversticht op het programma stonden. Zijn meest noordelijk gelegen reisdoel was Zwolle. Langs Zutphen, Arnhem, Nijmegen, Roermond, Weert en Turnhout keerde hij terug in Brussel.

Zijn plechtige inhuldiging door een deputatie uit de Staten van Holland zou plaats vinden  in de eerste onder de steden: Dordrecht. Zijn tocht daarheen voerde hem langs Heusden, waar hij slechts een maaltijd gebruikte, en vervolgens scheepte de prins zich met enkele vertrouwelingen op diezelfde dag -24 september 1549- in voor de tocht naar Gorinchem. De andere tot het gevolg behorende personen gingen over land, maar zij bereikten hun reisdoel niet zonder tegenslag. Ernstige problemen deden zich voor bij het oversteken van de Merwede. Een ooggetuige uit het hoge gezelschap schreef daarover:

Het gevolg had de grootste moeite met het oversteken omdat de rivier, door het samenvloeien van Maas en Waal, daar zeer breed is. Er waren weinig boten en zoveel mensen, dat zij die dag niet allen konden oversteken hoewel men zich zeer inspande.

Dezelfde Spaanse auteur –Juan Christobal Calvete de Estrella vermelde verder:

Aan de oever van de rivier wachtten wel tweehonderd soldaten (wellicht de schutters van de drie plaatselijke schutterijen: St.Joris, St.Sebastiaan en St.Christoffel) de prins, met vaandels, tamboers en pijpers, goed opgesteld. Bij de toegang tot het stadje (Waterpoort?) stonden burgemeesters, burgers en de geestelijkheid, die de prins met grote eerbied en vertoon van vreugde ontvingen.

Geschiedenis Schutterij/Burgerwacht

We kunnen de geschiedenis van de schutterijen indelen in drie periodes:

Allereerst de tijd van de eigenlijke schuttengilden, deze duurde tot 1579, het jaar van de Unie van Utrecht. Hierna volgde de tijd van de stedelijke schutterijen, later burgerwachten genoemd. Hiervoor werd min of meer algemene dienstplicht gehouden, dus niet meer uitsluitend uit de gegoede burgerij. Deze periode duurde tot de komst van de Fransen in ons land in 1795.

Tenslotte de schutterij als rijksinstelling. In 1907 werd de landweer in het leven geroepen met een militair karakter en militaire plichten. Tegenwoordig zijn er nog vrij veel schietverenigingen die hun oorsprong hebben bij de schutterij. Een oude traditie is onder meer het zogenaamde vendelzwaaien.

Doelen

De schuttersgilden werden gevormd uit het rijkere gedeelte van de bevolking van de stad. Ze oefenden zich in het schieten met de boog, hand- voet- en of fliertsboog, en later, na de uitvinding van het buskruit met het geweer (musket). De plaats waar geoefend werd noemde men “doelen”, meestal een vrij grote open oefenplaats. Al gauw werd het gebouw, meestal in de nabijheid of er vlak naast, ook zo genoemd.

23_musketier_16e_eeuw
Musketier 16e eeuw
30_oude_prent_doelen_molenstraat
Oude prent van de Doelen in de Molenstraat

 

Hoofdtaken

Aanvankelijke hoofdtaken waren de zorg voor de veiligheid van de stad, de begeleiding van belangrijke personen en niet te vergeten medewerking te verlenen aan de vorst in geval van oorlog.

Oprichting

De oprichting van één of meer schuttersgilden vond bijna altijd plaats op last van of op aandringen van de stedelijke overheid. Zoals reeds vermeld: schutterijen waren van oorsprong elitaire clubs. De leden werden zorgvuldig geselecteerd uit de bovenlaag van de bevolking. Het was dan ook een eer om tot een schutterij te mogen behoren. Geldelijke beloningen bestonden praktisch niet, wel kregen ze belangrijke voorrechten. Zo kregen de St. Jorisschutten van Burgemeeser(s) , Schepenen en Raden van Gorinchem met goedvinden van Hertog Jan van Beieren (hij was Graaf van Holland en Heer van Gorinchem) in 1423 enkele inkomsten, voorrechten en vrijheden.

Ze kregen bijvoorbeeld het volgende:

Twintig goede gouden Wilhelmus Hollandse Schilden per jaar. Deze werden betaald uit de accijnzen van de stad en werden in twee termijnen uitgekeerd, in de maand mei en op Allerheiligen. In geval van verwonding tijdens oorlogsomstandigheden werden de gewonden op kosten van de Heer of de stad verzorgd en zij kregen dan per dag tijdens de verpleging twee Vlaamsche plakken.

07_jan_van_beieren
Jan van Beieren

 In 1531 werd het St. Christoffelgilde of de schutten van de handbussen door Drossaard, burgemeesters en Schepenen begunstigd met vele vrijheden. Dat bleek uit een brief van 1 juli van dat jaar waarin ook de verplichtingen werden beschreven ten opzichte van de stad. De schutten kregen elk jaar een subsidie van 15 Carolus gulden. Ook kregen ze driemaal per jaar een bijdrage welke zij op feestdagen mochten “verteren en verdrinken”. De schutten waren verplicht altijd hun “handbussche” en een half pond kruit bij zich te hebben. Zo niet kregen ze een boete van zes stuivers. Tweemaal per jaar werd nagegaan of dit alles wel in orde was; men noemde dit de “schuttersschouw”.

16_trom_van-sint_jorisgilde_museum_gorinchem
Trom van sint Jorisgilde. Gorcums Museum
21_kist_van_de_oude_schutterij_sint_joris_museum_gorinchem
Kist van de oude schutterij (sint Joris). Gorcums Museum
22_detail_plattegrond_van_gorcum_met_doelen_en_doelentuin_museum_gorinchem
Detailplattegrond van Gorcum met Doelen en Doelentuin. Gorcums Museum

Doelen en Doelhuijs

De schutters oefenden zich in het schieten naar een doel op een plaats die ”Doelen” werd genoemd. Waar ze vóór 1500 oefenden is niet bekend, was het misschien ergens in de omgeving van de Schuttersgracht. Pas in 1499 werd deze plaats naar de Molenstraat verlegd. De schutten deden in die straat een aankoop van enige huizen. Of men nu een van deze huizen tot “Doelhuys” inrichtte en de andere(n) afbrak is ook niet bekend. Zeker is wel dat de schutten een ruime oefenplaats hadden.

13_schuttersgracht
Schuttersgracht

Een kleine eeuw, van 1499 tot 1589, stelden de leden van de oude en de nieuwe schutterij (dus van St. Joris en St. Christoffel, ook de Cloveniers genoemd), zich tevreden met het oude “Doelhuys”.

In 1589 werd een nieuw gebouw geplaatst met aan de achterkant een achthoekige toren. Op deze toren kwam een uivormige koepel die voorzien was van een windwijzer met voorstelling van Sint Joris te paard, vechtend met de draak. Er werd een bedrag van 23 gulden voor betaald. Het gebouw bestond uit twee niet evenwijdig aan de straat lopende vleugels. De voorgevel had een zogenaamde empire-ingang. Bij akte, gepasseerd voor Schepenen van Gorinchem, dd. 19 maart 1589, kwamen de twee schutten-genootschappen in “t minnelijk” overeen dat ze samen bijeen zouden brengen de somma van zeshonderd Caroliguldens en wel de oude Schutten 240 Caroliguldens en de Cloveniers Schutten (de Jonge dus) 360 Caroliguldens. In het vervolg zou de Doelen aan beide genootschappen toebehoren, ieder voor de helft. Beide moesten ook alle lasten, reparatiën, bepotinge en beplantinge elk voor de helft dragen en bekostigen. Toch hadden de leden van de Oude Schutterij een streepje voor op hun broeders van de Jonge Schutterij oftewel de Cloveniers. De eersten hadden het voorrecht van het “voorschieten”, dat wil zeggen zij begonnen te schieten om één uur, terwijl de anderen pas om twee uur mochten beginnen.

vervaardigde fotografie met copyrights
De Oude Doelen, voorzijde
17_oude_doelen_achterzijde
De Oude Doelen, achterzijde

Het gebouw De Doelen werd door de schutters van beide genootschappen gebruikt voor hun bijeenkomsten en vergaderingen, terwijl hier ook de bekende schuttersfeesten en maaltijden werden gehouden. Geoefend werd er op het nabij gelegen open veld bekend onder de naam Doelen. De oude schutters van St. Joris oefenden met hun kruis- of voetboog en de jonge kolvenierschutters van St. Christoffel met de handboog ook wel handbus genoemd. Degene die de papegaai schoot (en dus de schutterskoning was) werd gedurende de feesttijd door de Heer of de stad vrijgehouden van “zijnen kost”.

In 1702 werd het pand De Doelen uitgebreid en in de kamers kwamen portretten van de schutters. Helaas zijn deze in 1916 verkocht……

26_frans_hals_maaltijd_van_de_officieren_sint_joris_schutterij_haarlem_1616_frans_halsmuseum_haarlem
Frans Hals, maaltijd van de officieren Sint Joris Schutterij. Haarlem 1616, Frans Halsmuseum Haarlem

Hotel

De Doelen was lange tijd het belangrijkste gebouw in de stad. Het stadsbestuur gebruikte het om belangrijke gasten te ontvangen en onder te brengen. Zo logeerden er stadhouder Maurits van Nassau in (1589) en later koning Lodewijk Napoleon (1809) en koning Willem I (1815). Het gebouw kreeg steeds meer de functie van hotel en vergaderruimte.

Uitbreiding

In 1844 werd op het terrein van De Doelen een schouwburgzaal met koffiekamer gebouwd. Omdat  de toren toen in de weg stond werd deze afgebroken en de gevel van het pand in zijn geheel bepleisterd. In 1865 werden de Gilden opgeheven en De Doelen gebruikt als vergader- en recreatiegebouw.  Er werden toneelstukken en operettes opgevoerd en vanaf 1900 deden ook  films hun intrede. In de tuin kwam bovendien een muziektent/koepel.

09_p1433-1
Vanuit de Doelentuin zicht op de theaterzaal (links) en de beheerderswoning (rechts). 1895-1903
25_schouwburg_oude_doelen_19_en_begin_20e_eeuw
Schouwburg Oude Doelen 19e en begin 20e eeuw.

Na de Tweede Wereldoorlog is het gebouw erg verwaarloosd. Na een opknapbeurt wordt het een bekend uitgaanscentrum met toneel-, dans- en filmavonden. In 1961 wordt schouwburg De Nieuwe Doelen aan de Haarstraat geopend. De schouwburg achter De Doelen in de Molenstraat wordt dan gesloopt. Tussen 1963 en 1967 wordt De Doelen volledig gerestaureerd. De pleisterlaag gaat er af en er komen nieuwe ramen in. En de toren wordt opnieuw gebouwd. De Oude Doelen geeft dan tot 2003 onderdak aan het toenmalige Hoogheemraadschap. Wat er nu mee gaat gebeuren blijft voorlopig onzeker.

12_oude_doelen_achterzijde
De Oude Doelen achterzijde

Burgerwacht

In de vergadering van de vroedschap van 16 augustus 1584 kwam het voorstel ter sprake om de stad in kwartieren in te delen. Over elk kwartier zou een kapitein aangesteld worden.

De Oude (St. Joris) en de Jonge (St. Christoffel) Schutterijen werden van hun overheidstaken ontheven. Echter uit elk werd een honderdtal leden gekozen tot vorming van de Burgerwacht.

Op 11 oktober 1584 was de nieuwe organisatie een feit. Er werden acht kapiteins geïnstalleerd; dus er waren ook acht kwartieren. De Burgerwacht kon gezien worden als een stelsel van dienstplicht. Alle inwoners moesten bij toerbeurt waken tegen vijandelijke aanvallen en ze moesten ook optreden tegen verstoringen van de openbare orde. De schutterijen veranderden in particuliere verenigingen van gegoede heren.

In 1588 werd een nieuw reglement voor de Burgerwacht vastgesteld. De kapiteins kwamen uitdrukkelijk onder toezicht van drossaard en burgemeesters en niemand anders! Echter men aarzelde met het publiceren van het reglement. Philips van Nassau mocht niet te veel voor het hoofd gestoten worden. De Vroedschap ging positief in op zijn verzoek om soldaten en burgers naar Werkendam en Woudrichem te laten gaan. Ook Maurits moest te vriend worden gehouden. Bij besluit van 15 februari 1590 kon hij beschikken over 150 gewapende burgers ten dienste van frontierssteden en sterkten.

In 1590 werd het bevel over de burgerwacht nader bepaald. Boven de kapiteins kwamen twee kolonels. Deze functies werden vervuld door de burgemeesters. Het reglement van 1667 hield in dat er één kolonel was in de persoon van de jongste burgemeester. Het aantal kwartieren was zoals gezegd acht, maar in 1669 verminderd tot vier. De eerste compagnie met het oranje vendel zorgde voor de Langendijk en Kortendijk, de tweede compagnie met het rode vendel de Appeldijk en Havendijk. De derde compagnie met het witte vendel de Hoogstraat en Arkelstraat en de vierde compagnie met het blauwe vendel Het Marktveld en de Haarstraat/Westwagenstraat. Het was gebruikelijk dat twintig wakers zich ’s avonds om negen uur (’s zomers om tien uur) aantraden voor het stadhuis. De eerste taak was dan om de stadpoorten te sluiten en de sleutels in een kist op het stadhuis te deponeren. De kist ging ook op slot; de sleutel daarvan was in het bezit van de wachtcommandant.

In het midden van de 18e eeuw deed zich het feit voor dat de Burgerwacht erg ongedisciplineerd was geworden; de trapleuningen werden op een keer met poep ingesmeerd en men maakte veel lawaai op straat terwijl ze in kennelijke staat waren. In 1784 werden de touwtjes wat aangetrokken; een drilmeester werd aangetrokken om enige verbetering aan te brengen. Toen in 1788 het nieuwe reglement werd voorgelezen aan de leden van de Burgerwacht rees er veel verzet en weigerde bijna iedereen de voorgeschreven eed af te leggen. De Burgemeesters schorsten de Burgerwacht en droegen de taak op aan het garnizoen. In 1795 was er een openbare bijeenkomst in de Grote Kerk, waar (weer) een nieuw reglement werd vastgelegd, dat o.a. voorzag in dienstplicht van mannen tussen achttien en zestig jaar. De officieren en onderofficieren werden gekozen uit en door de schutters, zoals de leden van de Burgerwacht heetten.

In het begin van de 19e eeuw werd de ene Burgerwacht opgevolgd door de andere. Op 1 november 1812 was de burgerij het zat om de voortdurende wachtdiensten te vervullen. Op die dag stond de Burgerwacht aangetreden voor de Franse garnizoenscommandant. Onder luid geschreeuw gooiden de schutters hun wapens voor de voeten van de Fransman. Op de diensten van de Burgerwacht werd geen prijs meer gesteld. Pas na het vertrek van de Fransen in 1814 werd de Dienstdoende Schutterij geïnstalleerd.

05_f28855-1
Portret van de Gorcumse burgerwacht

Schilderijen en tafelzilver

Tot 1916 hingen tweeëntwintig afzonderlijke portretten aan de muren van de Oude Doelen. Sinds 1865 waren deze in het bezit gekomen van een zekere familie Van Oosterwijk. Nadat Jan van Oosterwijk in 1915 was overleden kreeg zijn weduwe bezoek van ene heer P. Bijsterveld uit Arnhem, die kans zag de schilderijen te kopen voor tweeduizend gulden. Hij beloofde de verzameling bij elkaar te houden. Helaas is daar niets van gekomen. Enkele jaren later bleek dat achttien van genoemde schilderijen aangekocht zijn door antiquair A. Davids uit Rotterdam tijdens een veiling. Het merendeel van de collectie is nu spoorloos.

15_portret_hubertus_-snoeck_1703-1773
Portret Hubertus Snoeck (1703-1773)
24_tafelziver
Tafelzilver

Het  schutterszilver was veel eerder uit Gorinchem verdwenen. Omstreeks 1848 werd de collectie bekers, ketenen en halskragen voor drieduizend gulden verkocht aan een antiquair uit Den Haag. Deze verzameling verhuisde voor zeventienduizend gulden naar Engeland. Een niet onbelangrijk deel is nu in het bezit van de Prins van Wales.

Verzameld en (her)beschreven door Guus Haandrikman, vrijwilliger WVG.

Bronnen:

  • A. van Goch: Van Arkels oude Veste. Geschied- en Oudheidkundige aanteekeningen betreffende de Stad Gorinchem en hare voornaamste gebouwen en instellingen, 1898 (heruitgave 1973).
  • Catharina L. van Groningen: De Alblasserwaard. De Nederlandse monumenten van geschiedenis en kunst. Rijksdienst voor monumentenzorg Zeist / Waanders Uitgevers Zwolle, 1992.
  • Van der Linden: De Heiligen. Uitg. Contact Amsterdam/Antwerpen, 1999.
  • J. Busch: De Sint Jorisleden door de eeuwen heen – schouwtoneel van schutters, cultuur en waterschap. De Gorcumse Monumentenreeks, Stichting Merewade Gorinchem, 2202.
  • F. van Dijk: Burgerwacht, Oud-Gorcum Varia, nr. 63.
  • Van Zomeren, beschrijvingen van de stad Gorinchem etc.

Met dank aan:

  • René van Dijk, archivaris Gemeente Gorinchem
  • Eilizabeth Bartels, medewerkster Gorcums Museum