De vroege stadsontwikkeling tussen Robberstraat en ‘Kattenwal’ (1572-1600).
In de vorige aflevering over het Geuzenhuis (1566-1567) en het schilderij ‘Gorinchem vanuit het oosten’ (1568), kwam een onrustige en via Alva zelfs gevaarlijke situatie rond de oude scheepstimmerwerf aan de orde. Dit Timmerhoofd was gesitueerd bezuiden de stadsmuur langs de Robberstraat. [1]
In deze bijdrage zetten wij stapjes voorwaarts in de tijd. Vanaf 1572, dat bijzondere jaar waarin, na de inname van Brielle op 1 april, met vallen en opstaan de onafhankelijke Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden zou ontstaan. Gorinchem speelde daarbij overigens een pioniersrol, want na de overgang van de stad naar de Watergeuzen op 26 juni werd al van 19 tot en met 23 juli in Dordrecht de Eerste Vrije Statenvergadering van Holland gehouden. Naast de Dordtse gastheren waren hiervoor ook bestuurders uit Gorinchem en tien andere, bevrijde steden aanwezig. Weldra sloten ook Rotterdam en Delft aan. Bij ontstentenis van het nog bezette Amsterdam en Haarlem konden Rotterdam en Gorinchem van hun vroege participatie profiteren en als zevende en achtste stemhebbende stad invloed in de Hollandse Staten verwerven.
De ontwikkeling van het gebied bezuiden de Robber- en Lombardstraat laat zich niet eenvoudig vastleggen. Daarbij zullen vragen rijzen, waarop zo nodig hypothetische antwoorden zullen worden gegeven. Gestart wordt met de beschrijving van de overgangsfase van het oude Timmerhoofd, waarbij sprake was van schaars gebruik, zo mogelijk na te zijn opgehoogd (zie de paragraaf getiteld ‘Hoofd of Munt’). Vervolgens wordt de ontmanteling van de stadsmuur langs de Robberstraat kort geschetst (‘Robbertje sloop’). Daarna komt de planning en invulling van het nieuwe wijkje op het oude hoofd met de bouwblokken A en B aan de orde (‘Van A naar B’). Tenslotte krijgt de aanleg van de Altenawal (‘Kattenwal’), voorafgegaan door de invulling van het terrein tussen de wal en de Kalkhaven (‘Ka-Nonnenveld’), de aandacht.
Over de uitbreiding van de stad buiten de middeleeuwse vestingwerken verschaft de Kroniek van Emck uit 1929 maar enkele gegevens, ontleend aan andere bronnen, ook voor het hier te behandelen gebied. Emcks mededelingen lijken soms moeilijk in een tijdlijn te passen, al zijn daar wel verklaringen voor te bedenken. Zo meldt hij dat in het jaar 1574 de stad wordt uitgebreid ‘achter de Appeldijk’. Echter eerst vijf jaar later, op 11 juni 1579, namen de Staten van Holland het besluit om de Gorcumse schout Jacob Kemp en de Alkmaarse vestingbouwer Adriaan Anthonisz op te dragen om een bestek te maken van de versterking van de stad, onder andere ‘op het Timmerhoofd’. [2] Er zijn twee plattegronden waarop de zogeheten ‘tussenfase’ vrij gedetailleerd in beeld is gebracht (wij zullen daar voor andere locaties ook nog wel eens naar verwijzen) en die beiden pas op of rond 1590 zijn gedateerd. [3] Daardoor blijft het moeilijk om de precieze ruimtelijke ontwikkeling te volgen over de periode 1572-1590.
Hoofd of Munt
Er viel in 1574 nog weinig te ontwikkelen ‘Achter de Appeldijk’, waar het middeleeuwse stadsdeel Over de Haven tot aan de stadsmuur (langs de huidige Keizerstraat en gedempte Kalkhaven) reikte. Wel kunnen de huizen die in 1566 tussen de Peterbrug en de Hoofdpoort zijn gebouwd [4] tot (het eind van) de Appeldijk worden gerekend [5] en zou er dan iets ‘buiten de Hoofdpoort’ zijn gedaan? Alvorens de poort en stadsmuur aan de Robberstraat en de voorlangs gelegen stadsgracht te slechten (zie hierna ‘Robbertje sloop’), kan het nuttig zijn geacht om alvast het oude Timmerhoofd op te hogen. Vanaf een dergelijk terrein zou dan ook flexibel een degelijkere defensie-eenheid kunnen worden opgesteld ter verdediging van de Voorhaven. Ik kan anders geen enkele verklaring bedenken (afgezien van de eerder gegeven en wellicht symbolische weergave op het eerder behandelde schilderij van ‘Gorinchem vanuit het oosten’ uit 1568) voor de ook in 1573/1574 gemelde afbraak van de twee poorten op het Eind. [6] Het piepjonge, onafhankelijke Holland was nog niet eens geheel bevrijd en wel in oorlog met een sterke Spaanse tegenmacht, die Gorinchem zeer dicht kon naderen. ‘Vitelli, bijgenaamd het vette kalf, probeerde in 1574 Gorinchem voor de Spanjaarden te bemachtigen, wat werd verhinder door de dijken van de Alblasserwaard door te steken (aldus Emck (1929) 48’.
Omdat de financiële- en defensiemiddelen nog schaars waren, was snel en flexibel handelen geboden. Relatief kleine ingrepen dienden dus wel efficiënt te zijn. Aan de kade van het Eind en aan het Timmerhoofd konden schepen sneller gelost worden, zonder de poorten op het Eind en bij ophoging van dat Timmerhoofd. Er is nog een reden te bedenken waarom een steviger Timmerhoofd nuttig zou zijn, omdat er uitgebreidere werken in het verschiet lagen, waartoe in juni 1579 opdracht werd gegeven om plannen te formuleren. [7] Een opgehoogd Timmerhoofd zou dan ook een degelijker basis vormen om het werk aan en binnen langs de Altenawal uit te voeren.
Er is slechts sprake van twee vermeldingen van activiteiten op het oude (opgehoogde?) Timmerhoofd. Zo werd er in of vanaf 1579 appelmarkt gehouden (ter plaatse van de latere Kriekenmarkt) en in oktober 1583 startte de muntslag ‘in een gebouw op den Timmerwerf’. [8] Deze muntslag was een buitenlandse en illegale activiteit, want verboden door de Staten van Holland. Dit werk vond buiten de stadmuren plaats en doet in dat opzicht denken aan het ‘ketterse’ Geuzenhuis dat men ook liever niet binnen de stadsmuren wilde. Boudestein, die over de Gorcumse muntslag heeft gepubliceerd, vergelijkt eerdere situatie rond het Geuzenhuis eveneens met die van de munt, maar acht het daarnaast ‘de meest voor de hand liggende verklaring’ dat de stad toen waarschijnlijk overvol was. [9] Echter, ten behoeve van de muntslag was de ambassadeur van (het in 1580 door Spanje bezette) Portugal in 1583 naar Gorinchem gekomen, waarna er al snel en met medewerking van het stadsbestuur in 1584 een pand aan de – toch ook volgebouwde – Haarstraat werd verworven. Boudestein, die zich overigens goede vragen stelt en antwoorden zoekt, meldt voorts nog posten uit de stadsrekening van 1583/1584, die betrekking hebben op het houwen van een blauwe (gevel)steen voor de ‘nieuwe muntte’. [10]
Twijfel of er slechts één, dan wel meerdere munthuizen tegelijk in Gorinchem functioneerden, is er bij Boudestein ook. Na Portugal, meldden zich nog de Groninger Ommelanden en de gravin van Megen voor hun muntslag. Ging de Portugese Munt dan naar de Haarstraat en bleef de Megense op het Timmerhoofd? [11] Moet echter elke muntslag gekoppeld zijn aan een apart munthuis? Economisch bezien zal een munthuis met een ondernemende muntmeester juist streven naar meerdere opdrachtgevers, terwijl hij zijn monopolie positie (inclusief specifieke kennis en apparatuur) wilde laten beschermen met een door het stadsbestuur verleend privilege of octrooi. [12] Dat kon ook omdat zo’n uniek vak buiten de reguliere gilden-dwang viel.
Zo de ophoging van het oude Timmerhoofd nog niet in 1574 aan de orde was, dan toch uiterlijk wel in 1584 toen er een akkoord met de Staten van Holland was bereikt over de nieuw te maken vestingwerken. [13] Het Timmerhoofd zou daarmee onmiskenbaar binnen de jurisdictie van de stad komen, terwijl het terrein ook nadere invulling zou krijgen (zie hierna: ‘Robbertje sloop’ en ‘Van A naar B’). Het munthuis zal hier dus hebben moeten wijken.
Robbertje sloop
Alvorens het oude en wellicht al opgehoogde Timmerhoofd aan de stad te hechten en bouwrijp te maken, was het zaak de middeleeuwse verdedigingslinie van Hoofdpoort, stadsmuur en Robbertstoren te ontmantelen en de voorgelegen stadsgracht stevig dicht te gooien. De Hoofdpoort zou volgens Emck in 1592 zijn gesloopt, tegelijk met een reparatie van de nabije Peterbrug. [14] Van Dijk meent echter, op basis van een vermelding in de stadsrekening van 1596/1597, dat de poort nog bestond en dat zulks in 1602/03 niet meer het geval was. [15] Hij stelt die laatste datum vervolgens bij omdat de kaart van Wijdtmans van 1600 geen Hoofdpoort toont en de poort dus ‘omstreeks 1598’ moet zijn afgebroken. [16] De twee huizen uit 1566 tussen de Peterbrug en de Hoofdpoort bleven nog wel lange tijd staan.
Het ene pandje droeg tot 1624/1625 de huisnaam ‘Werkendam’. [17] Het kan dus zijn dat na de poortsloop de krappe passage langs de twee huizen naar de al in 1589 van een kade voorziene, Kriekenmarkt [18] nog enige jaren als Hoofdpoort werd aangeduid. Bij de Gorcumse coupures is dat met hun poortnamen niet anders. De Hoofdpoort moest bovendien weg om het nieuwe wijkje bezuiden de Robberstraat te ontwikkelen (zie ‘Van A naar B’) en dat gold ook voor de stadsmuur en Robbertstoren. Terwijl de voorgelegen stadsgracht iets eerder zal zijn gedempt. Het lijkt er althans op dat dit door stippeling is aangegeven op de kaart van Symon Jansz, die op 1592 is gedateerd.
Van A naar B
Hoewel de herkomst van de straatnaam AB-steeg onbekend is, [19] gebruiken we de letters A en B dan maar als aanduiding voor de twee bouwblokken (west en oost) die na de uitleg zuidwaarts vanaf de Robberstraat op de gedempte, middeleeuwse stadsgracht en het voormalige timmerhoofd zijn ontstaan. De perceelindeling, zoals deze op de eerste kadasterkaart van 1832 was vastgelegd, [20] is ondanks vele wijzigingen in de bebouwing tot op heden goed herkenbaar.
In hoeverre kan er op basis van de kadasterkaart aan een oorspronkelijke planning worden gedacht? Het ietwat schuine verloop van (blok A) de Kriekenmarkt ten opzichte van de Appeldijk en (blok B) van het oostelijke deel van de Krommenhoek ten opzichte van de (noordelijke) Kalkhaven laat zich deels verklaren door de vorm van het oude Timmerhoofd, maar zal zeker ook voor de scheepvaart de toegang tot de Lingehaven en Kalkhaven hebben geoptimaliseerd. Voorts loopt de AB-steeg evenwijdig aan de Kriekenmarkt (A) en het zuidelijke deel van de Krommenhoek evenwijdig aan de Robberstraat (A en B). De Robberstraat lijkt ook richtinggevend te zijn geweest voor de verkaveling met als gevolg dat de huizen aan de Kriekenmarkt ietwat en die van de oostelijke Krommenhoek sterker gérend (schuin) op die kaden georiënteerd zijn. De bebouwing zal spontaner of geleidelijk zijn ingevuld, ook gelet op de wisselende breedte van de uitgegeven kavels.
Al in 1596 werd scheepstimmerman Gielis Peters eigenaar van een perceel aan de Robberstraat (blok B). Van Dijk vroeg zich af of daar dan ook meteen was gebouwd, want de nog altijd bestaande gevel (op nummer 8) is voorzien van een jaartalsteen uit 1615. [21] Het oudst gedateerde pand staat op de hoek van de Robberstraat en Kriekenmarkt (nummers 1-3, blok A) en stamt, gelet op de eikenhouten kap, van eind zestiende eeuw. [22] Iets verderop stond bierbrouwerij ‘de Dubbele Sleutel’, waarvan al in 1598 melding werd gemaakt en die minstens tot 1726 in bedrijf bleef. De brouwerijkavel reikte tot aan de AB-steeg [23] en dat is nog steeds zo voor het huidige woonhuis Kriekenmarkt 7 met achtergelegen tuin. Aan de voorgevel refereren vanaf de jaren zeventig de fraaie, uithangende sleutels aan de oude benaming. [24]
Sedert het (omstreeks 1974) instorten van het pakhuis op de hoek van de Krommenhoek (nummer 13), [25] herinneren alleen de in 2011 gerestaureerde voormalige kaaswinkel met pakhuis op Krommenhoek 25-29 (B) [26] en het eveneens volledig bewoonbaar gemaakte en van omstreeks 1840 daterende pakhuis ‘Handellust’ op de hoek van de Robberstraat (nummer 2) en AB-steeg (A) [27] aan het eertijds bedrijvige karakter van dit wijkje.
Het beeld dat de in 1600 voor de stad gemaakte plattegrond van Wijdtmans biedt, met twee volgebouwde blokken bezuiden de Robberstraat, is primair schematisch vormgegeven en is in tweede instantie waarschijnlijk mede ingegeven door een op dat moment bestaand reëel verwachtingspatroon. Dat speelde overigens ook bij de weergave van enkele andere nieuwe bouwblokken en delen van de vestingwerken. Ik kom daar bij gelegenheid op terug.
Ka-Nonnenveld
Met de aanleg van de Altenawal (zie hierna ‘Kattenwal’) en het vaststellen van het verloop en de uitmonding van de Kalkhaven, ontstond ruimte voor een strook grond, waar aanvankelijk het vertrouwd klinkende (nieuw) Timmerhoofd werd gekoppeld. [28] De kade (of straat achter de werf) langs deze kant van de haven zou uiteindelijk onder de naam Nonnenveld beklijven.
Van stond af zal de nieuwe Timmerwerf tegenover het oude Timmerhoofd zijn gepland. Indien nodig konden hier naast commerciële activiteiten ook schepen worden gerepareerd, die om defensieve redenen op de rivier patrouilleerden, of voor de aanvoer van goederen en manschappen voor het garnizoen zorgdroegen. De scheepstimmerwerf was in ieder geval vanaf 1596 op de nieuwe plek operatief, waarbij de haven hier aanvankelijk wat breder is geweest of gedacht, getuige de kaart van Symon Jansz. De werf is waarschijnlijk tot het dichten van de Kalkhaven in gebruik gebleven en is kort voordien door Hendrik van der Giessen op een schilderij vastgelegd.
De bebouwing van het gebied bleef langere tijd schaars. Waar aanvankelijk de wal van de ‘tussenfase’ weinig ruimte liet (zie hierna ‘Kattenwal’), ontstond er beoosten de Kalkhaven op zijn vroegst eerst kort voor 1600 een straatje naar de Dalempoort, dat na 1625 als gevolg van de vestiging van een bank van lening op de noordhoek de naam Lombardstraat kreeg. [29] Aan de zuidkant vormden zich twee blokjes met bebouwing. Het straatje halverwege, later de Walsteeg en nu de Altenastraat genaamd, lag in het verlengde van de Robberbrug. Dit wijkje zal tot ontwikkeling zijn gekomen dankzij de brug, die in 1651 voor het eerst werd vermeld. [30] Op de kaart van Wijdtmans ontbraken zowel de brug als de bouwblokjes nog, terwijl de vestingwal als het ware tegen de Kalkhavenkade drukt. Op de kaart van Blaeu (1649) is de wal naar rechts verschoven om ruimte te maken voor de bebouwing en staat er ook een dubbele ophaalbrug aangegeven, ‘die ruim zes meter overspande!’ [31] Bij de afbraak vanwege het dempen van de Kalkhaven in 1870 stond de brug bekend als de Lange Jozijnsbrug. [32] Er is nog net op tijd een foto van deze brug gemaakt.
De oudste vermelding van een huisnaam in het eerste blokje is die van ‘de gecroonde Joseph’ (1626), terwijl aan de noordzijde van de Walsteeg in 1651 de van de Appeldijk afkomstige gevelsteen ’t Casteel van Breda’ werd ingemetseld. [33]
De bocht richting de Timmerwerf bleef waarschijnlijk langere tijd niet of nauwelijks bebouwd. Konden hier kanonnen via de werfhelling niet gemakkelijk worden gelost en vervolgens worden opgeslagen op het relatief ruime terrein totdat zij werden opgesteld of afgedankt? En is de naam Nonnenveld dan een verbastering van ‘kanonnenveld’, zoals Van Peer niet onlogisch heeft gesuggereerd? [34] Formeel kan er alleen op houtopslag worden gewezen, getuige een houttuin in 1734. [35] Tijdens het Beleg in de winter van 1813-1814 besloten de Franse verdedigers om het hele gebied van Nonnenveld en Altenawal tot een ‘fort’ om te vormen.
Daartoe werden de bestaande huizen ontruimd en van schietgaten voorzien. [36] Na het beleg werd het gebied wel snel volgebouwd, vooral met huisjes voor de vissersbevolking die, veelal onbewoonbaar verklaard, vanaf 1960 weer het veld ruimden. Alleen bij de Timmerwerf en de molen ontstond nog wat woningbouw, waaronder het monumentale patriciërs-huis Nonnenveld 6 in Lodewijk XVI-stijl. [37] Het tegen molen ‘de Eendracht’ (zie ‘Kattenwal’) gebouwde, schilderachtige pakhuis, was het laatst in gebruik bij de Zuid-Hollandsche Bierbrouwerij (ZHB) om in de zestiger jaren te worden gesloopt.
De ontsluiting van het Timmerwerf-gebied vond in eerste instantie alleen plaats vanaf de Kriekenmarkt via de in 1611 zo geheten Roy Slachbrug over de Kalkhaven. [38] Op de kaart van Wijdtmans stond de brug al afgebeeld als een (rode) dubbele ophaal- of slagbrug, om uiteindelijk als ‘kettingbrug’ te verdwijnen, toen de Kalkhaven werd gedempt en de Kriekenmarkt als kade werd verlengd.
Voor een ‘waterstad’ valt het verdwijnen van een haven te betreuren. Klimaatadaptie is een argument om weer nieuwe wateropvang te creëren, reden waarom Barry van Baalen zich afvraagt of dat in Gorinchem ook niet met de Kalkhaven zou kunnen. [39] Als er indertijd een goed plan had klaargelegen dan had, direct na sloop van villa Marianne, een haventoegang gemaakt kunnen worden. Het uitgraven, omkaderen en vooral het laten doorspoelen van de Kalkhaven zou wel een kostbare operatie zijn geworden. Geld was toen echter ook hoognodig voor herstel van de Lingehaven en het op deltahoogte brengen van de waterkerende wallen. Overigens raakte het Marianne-kavel gauw bebouwd met het Merwezate-complex en worden de aangelegen laat negentiende-eeuwse herenhuizen inmiddels als monumentwaardig beschouwd, zodat de oorspronkelijke haventoegang voorgoed vergrendeld lijkt.
‘Kattenwal’
De Altenawal is niet alleen vroeg tot stand gekomen, het vertegenwoordigt ook, samen met enkele andere kleine onderdelen (die in bijdragen hierna aan de orde zullen komen), het grootste vestingdeel dat nog aan de ‘tussenfase’ herinnert. Het huidige Altenabastion is (net als het Pel- en Tolbastion) aanmerkelijk kleiner dan de negen overige bastions, ook al deden de zeventiende- en achttiende-eeuwse kaarttekenaars het op hun plattegronden van Gorinchem nog lang anders voor komen.
Op basis van de in 1579 verstrekte opdracht om een bestek voor de vestingwerken op te stellen, kon in 1584 (na Hollandse fiat) met de uitvoering van de bouw worden gestart. [40] De Altenawal had daarbij de prioriteit en staat op de genoemde twee kaarten van rond 1590 pront afgebeeld. De locatie van de wal was vanuit defensief oogpunt essentieel. De vijand kon de vesting het gemakkelijkst naderen vanuit het oosten: relatief snel stroomafwaarts via Maas en vooral de Waal. Aanvallers hadden dan nog wel met de bezettingen op Slot Loevestein en te Woudrichem rekening te houden. [41] Daarnaast beschermde de wal ook de nieuwe Timmerwerf en de toegang tot zowel de oude Lingehaven als de nieuwe Kalkhaven.
Eigenlijk ben ik er altijd van uitgegaan dat de ‘tussenfase’-Altenawal ook nadien ongewijzigd is gebleven maar nu, als deelgenoot van de Werkgroep Vesting Gorinchem, kan je op vakkundig weerwoord niet alleen hopen maar ook zeker rekenen! Want een kaartprojectie van Arie Saakes leert dat er twee belangrijke verschillen zijn. Het eerste verschil is hiervoor al aangestipt, namelijk dat de tussenfase-wal dichter oostelijk langs de Kalkhaven liep en dat de nieuwe omwalling oostelijker is verlegd, waardoor er dus ruimte kwam voor de bouwblokjes bezuiden de Lombardstraat. Voorts was het scherp gesneden tussenfase-bastion toch nog bijna de helft kleiner dan het vernieuwde Altena-bolwerk. Het zuidwaarts vergrote bolwerk was zo nog meer op de rivier georiënteerd en voegde zich zo wat meer in de afstand-regelmaat van de andere oostelijke bastions langs de Dalemwal.
De oostzijde van de Altenawal kreeg, na de volledige realisatie van de gebastionneerde omwalling, nog een extra functie. Ondanks dat de nieuwe Dalemwal, ter hoogte van de Lombardstraat, in een vrijwel rechte hoek aansloot op de wel wat verlegde oudere Altenawal, ontstond hier een in de vestingbouw ongebruikelijke, ingekeepte courtine (de benaming voor een wal-deel tussen twee bastions). Omdat zich in het rechterstuk van de courtine ook nog de Dalempoort bevond was extra zicht en vuurdekking vanaf het Altenabastion gewenst.
Als de Altenawal daadwerkelijk de eerste gerealiseerde tussenfase-wal was, dan zal ze op de toenmalige aan stadsmuren gewende Gorcumse bevolking allicht indruk hebben gemaakt. Gelet op de defensieve betekenis zal het geschut op extra verhogingen of katten zijn geplaatst. Van Peer maakte er gewag van dat de Altenawal in de volksmond ook bekend stond als ‘Kattenwal’. [42] Een oudere verwijzing dateert van 1921 toen een krant berichtte over voetballen binnen het bastion van de Kattenwal, waarbij de walranden als tribunes dienden. [43] Of de volksmond die benaming ruim drie eeuwen levend heeft kunnen houden is de vraag. Maar ook het oudste (1584) en enigszins afwijkend gevormde bastion van Zaltbommel (en dat de haven bewaakt) draagt de naam ‘de Kat’. [44] Terwijl de ‘ideaal gevormde’ vesting Naarden één ietwat afwijkend en op een voorganger gebouwd bastion kent, waarvan de flanken niet zijn ingesnoerd. Het bastion is ook hoger om optimaal zicht op de Zuiderzee te hebben en is derhalve getooid met de naam ’Katten’. [45]
Opvallend is dat er op de hoek van de zuidelijke Altenawal een klein rondeel is aangegeven op de kaarten van Jacob Kemp en Wijdtmans (en dus ook braaf gekopieerde kaarten tot 1700), maar niet op het fraaie en gedetailleerde gezicht op Gorinchem vanuit het zuiden van Jacob van der Ulft (circa 1670) is te zien. Ook hier kan dus spanning tussen plan en realisatie worden gemeten.
De bebouwing op de Altenawal bleef beperkt tot twee molens. De windvang was hier aan de rivier het best en molens konden, afhankelijk van de aard van hun productie, van belang zijn voor de proviandering van in de stad gelegerde troepen. Anderzijds waren deze hoge en veelal houten objecten uiterst kwetsbaar bij beschietingen.
Op het binnenterrein van het Altenabolwerk (bastion VII) verrees al in 1612/1613 een standerd- runmolen, waarnaar het bastion ook wel Runmolenbolwerk werd genoemd. Eerst veel later werd hier een oliemolen gerund, die tot 1890 bestond en ‘Nooit Volmaakt’ heette. De naam werd overgenomen door de molen op bastion I. [46] De onderbouw van de runmolen bestond uit twee pakhuizen, die tot woningen waren omgevormd en tot in de jaren zestig op de Altenawal standhielden.
De twee huizen op het Altenabolwerk wijken toch af. Zij zijn duidelijk west-oost-georiënteerd, terwijl de oorspronkelijk grotere pakhuizen onder molen ‘Nooit Volmaakt’ zuid-noord georiënteerd waren. Mogelijk is een deel dus ver- of herbouwd tot de huizen. Het eigendom maakte dat blijkbaar mogelijk, waardoor er dus echte woningen op het bastion kwamen, wat vanuit defensie-oogpunt hoogst ongebruikelijk was. Eigenlijk waren de onderbouw van de Eendracht en de pakhuizen onder Nooit Volmaakt al discutabel.
Bij de uitmonding van de Lingehaven, schuin achter de Timmerwerf, werd in 1641 een volmolen gestart, alwaar lakens werden ‘vervilt’. De initiatiefnemers kregen van het stadsbestuur een octrooi (vergunning) voor twaalf jaar. [47] Op een in 1655 gemaakte tekening van Jacob van der Ulft is de eenvoudige standerdmolen al te zien, terwijl deze pas een eeuw later op kaarten staat aangegeven. [48]
In 1657 veranderde de molen en startte de productie van run ten behoeve van leerlooierijen. Daarvoor was toestemming van de stad verkregen, wat veranderde in oogluikend toestaan, omdat de Staten van Holland, waarschijnlijk om strategische redenen, ongelukkig waren met molenbouw op deze plek. Een bij de molen behorende schuur mocht echter niet op de wal komen en werd aan de voet van de wal gebouwd. [49] Waarschijnlijk kreeg de molen na een brand eind 1763 zijn bekende gedaante. Onder de naam ‘de Eendracht’ vormde deze, dan olieproducerende, molen tot 1918 de schilderachtige afsluiting van de Lingehaven. [50] De verdwijning uit het stadsbeeld wordt al een eeuw betreurd, zonder dat herbouwplannen realistisch werden.
De Altenawal heeft de hoogste bekledingsmuur, maar is tegelijkertijd de smalste wal, waar krap achter de wisselende stadsbebouwing oprijst. De meest recente nieuwbouw voegt zich, ondanks de bouwmassa, beter bij de oude skyline dan het vroegere Nieuwe Gasthuis. Het zicht vanaf de wal op de levendige rivier en de twee andere punten van de vestingdriehoek, Loevestein en Woudrichem, blijft immer ongehinderd fantastisch.
Epiloog
Het oude Timmerhoofd is of na 1574, of na 1584 opgehoogd, om strategische en praktische redenen. De sloop van de oude stadsmuur met poort, toren en demping van de voorgelegen gracht was nodig, alvorens het gebied tot aan de Krommenhoek bouwrijp kon worden gemaakt. Robberstraat en Kriekenmarkt waren hierbij richtinggevend. Uiteindelijk bleek ook dat met het huis het ‘Kromhout’ (vanaf 1628 vermeld) de Krommenhoek was bebouwd. [51]
Met de aanleg van de Altenawal, conform de plannen van de ‘tussenfase’, zoals vastgelegd op twee kaarten van omstreeks 1590, kon de stadsgracht om het oude Timmerhoofd worden omgevormd tot (Kalk)haven en een nieuwe Timmerwerf worden ingericht op de strook tussen wal en haven. De invulling van twee bouwblokken aan de noordkant van de strook zal met de komst van de Robberbrug zijn gestimuleerd. Vanaf de Kriekenmark gaf de Roy Slachbrug al vroeg toegang tot de strook die schaars bebouwd bleef en de naam Nonnenveld zou gaan dragen, mogelijk een verbastering van ‘kanonnenveld’. Ook de volkse benaming ‘kattenwal’ voor de Altenawal zou aan het defensieve karakter van dit gebied kunnen refereren. Op de wal bleek alleen bebouwing van twee molens mogelijk en droegen zo, tot aan 1890 en 1918, bij aan het bedrijvige karakter van dit stadsdeel. De Altenawal bleef in zijn vroege gedaante gedeeltelijk intact en sluit, op defensief ongebruikelijke wijze, aan op de ideaal vormgegeven Dalemwal.
Annotaties
- Zie de vorige aflevering [Stamkot (2020)].
- Vermeesch (2006) 123; Emck (1929) 51; Van Goch (1898) 206-207.
- Nationaal Archief (NA), Kaartcollectie Hingman, inv.nr. 889 (landmeter Symon Jansz) en nr. 2454 (Jacob Kemp). [vermelden in bijschriften illustraties?]
- Van Dijk (1993) 183.
- Emck (1914) 37, nrs.797-798, direct volgend op het laatste huis Appeldijk Oostzijde, nr.796.
- Emck (1929) 48: ‘de poorten op het Eind’; Emck (1914) 40: meldt alleen de afbraak in 1573 van de Blauw- of Leypoort bij de Peterbrug en ter hoogte van de Bornsteeg. Hij vroeg zich toen nog af of de in 1573 afgebroken Sint-Christoffelspoort op de Appeldijk bij de Visbrug stond (p.35); Van Goch (1898) 206: beiden in 1573.
- Vermeesch (2006) 123; Emck (1929) 54; Van Goch (1898) 206-207.
- Emck (1914) 32; Emck (1929) 54.
- Boudestein 5 (1992) 45; Zie ook de vorige aflevering [Stamkot (2020)].
- Boudestein 5 (1992) 41. [nagaan originele bron]
- Boudestein 5 (1992) 47.
- Ook Boudestein [5 (1992) 23-26] biedt ook aandacht aan de organisatie van en rond de muntwerkplaats.
- Vermeesch (2006) 124; Emck (1929) 55; Van Dijk (1993) 183: onder verwijzing naar de Gedrukte resoluties van de Staten van Holland, p.472-473 (11 augustus 1584).
- Emck (1929); Van Dijk (1993) 183 en noot 22: RAG, AS, inv.nr. 1423, f.33r, 54r, 60r, 67v.
- Van Dijk (1993) 183 en noot 23: RAG, AS, inv.nrs.1424, f.11v en 1425, f.10v.
- Van Dijk (1993) 183.
- Emck (1914) 37, nr.797; Van Dijk (1993) 183, noot 13: verwijst naar een artikel van zijn hand in: Mededelingenblad van de Historische Vereniging Werkendam en De Werken c.a.
- Emck (1929) 58.
- Emck (1914) 32-33: geeft als eerste vermelding (in 1598) ABC-straat, ABC-steeg (1623) en AB-steeg vanaf 1699. Het zou dan op primair onderwijs (leesles) betrekking kunnen hebben, waarvoor in die tijd vele ABC-boekjes werden uitgegeven, maar een concrete relatie tussen de steeg en onderwijs valt vooralsnog niet te geven. Van Peer (1951) 3: wijst t.a.v. ABC ook op de nabije straatnamen: Appeldijk, Bierkade en Cromhout (laatste twee nu bekend als Krommenhoek).
- Van Groningen (1992) 36-37, afb.17: kadaster ondergrond onjuist gedateerd op 1821.
- Stenvert, e.a. 10 (2004) 180; Van Dijk (1999) 27; Emck (1929) 63: meldt dat in 1596 ‘de Timmerwerf wordt bebouwd’, waarschijnlijk op basis van dezelfde bron inzake de gronduitgifte, zoals bij hiervoor is ontleend aan: Van Dijk (1999) 27.
- Van Groningen (1992) 277.
- Van Peer (1961) 69; Emck (1914) 32, nr.654.
- De Jonge (2017); Van Beuzekom, e.a. (1984) 29, afb. links. Het betreft een verkeerde interpretatie van de locatie als gevolg van een fout bij Emck [etcetera].
- Van Acquoy, e.a. (1980) 47-48: Van Peer hoopte nog op herstel, maar na sloop van de restanten is op deze hoek een blokje woningen gebouwd.
- Peters en Degen (2016) 132-139.
- Van Groningen (1992) 335; Van Dijk (1999) 39: dateert de gevelsteen ‘Handellust’ op 1877.
- Emck (1914) 32; Volgens Van Peer (4 februari 1977) bleef de naam Timmerhoofd tot rond 1900 nog gangbaar voor dit gebied.
- Emck (1929) 71; Emck (1914) 31, nrs.628 en 629.
- Emck (1914) 33.
- Van Baalen (2019) 36-37.
- Emck (1929) 121: bij raadsbesluit van 26 augustus 1870.
- Emck (1914) 32, nr.633 en 37, nr.799; Van Dijk (1999) 11: geeft de Walstraat als adres, i.p.v. de Walsteeg / Altenastraat.
- Van Peer (4 februari 1977) 3.
- Emck (1914) 32, nr.650.
- Verhaal (1893) 14.
- Stenvert, e.a. 10 (2004) 180.
- Emck (1914) 32.
- Van Baalen (2019) 37.
- Vermeesch (2006) 123; Emck (1929) 51; Van Goch (1898) 206-207.
- Over die vestingen zie: A.M.G. Caminada-Voorham, Loevestein een fort aan de grens van Holland. De Walburg Pers, Zutphen, 1989; Kees van Maastrigt en Teus van Tilborg, Vesting Woudrichem. Stokerkade, Amsterdam, 2019 (Hollandse Waterlinie Erfgoed).
- Van Peer (1951) 4: hij herhaalde zijn betoog wat uitgebreider in 1972.
- Nieuwe Gorinchemsche Courant (26 oktober 1951) 4, Rubriek ‘Van week tot week’ [Zie website: www.regionaalarchief.gorinchem.nl beeldbank, kranten].
- Stamkot (2011) 88; onder verwijzing naar: Van Tussenbroek (2003) 56-57.
- www.vestingnaarden.nl , Bastion Katten.
- Van Tiel (1993-3) 163; Busch (1978) 21.Busch (1978) en 38.
- Busch (1978) 24-25.
- Busch (1978) 24; Cerutti, e.a. (2019) 52 en 54: de kaarten van J.M. Martini (1753) en J.C. Philips (1755).
- Van Tiel (1992-2) 59 en 62: op p.67 wordt weliswaar melding gemaakt van ‘schuuren staande op de wal’ (1747), maar bedoeld wordt het gehele complex met molen ‘op den hoek van de Groote Have’, inclusief de lage kant.
- Van Tiel (1992-2) 70 en 77; Busch (1978) 39-40.
- Emck (1914) 33, nr.660; Van Dijk (1999) 12: de huisnaam en de gevelsteen uit 1659 verwijzen naar de scheepsbouw. De steen verhuisde van het oostelijke hoekpand AB-steeg, naar het in 1933 opgeleverde huis Krommenhoek 31.
Geraadpleegde literatuur
Acquoy, Rolf van, e.a. (redactie), H.F. van Peer, een Gorcumer die historie schreef. De Mandarijn, Gorinchem, 1980 (Merewade, Facetten van Gorcums verleden 3).
Baalen, Barry van, ‘Gorinchem waterstad’. In: Cerutti, Felix, e.a. (redactie), Gorcum, oude prenten, nieuwe verhalen. Historische Vereniging Oud-Gorcum, Gorinchem (2019) 36-37.
Beuzekom, Bas van, e.a. (redactie), De Lingehaven, Zeven eeuwen werken en wonen rond Gorcums oude haven. Stichting Merewade, Gorinchem, 1984 (Merewade, Facetten van Gorcums verleden 7).
Boudestein, W.J., Muntslag te Gorinchem 1583-1591. Historische Vereniging ‘Oud-Gorcum’, 1992 (Historische Reeks Oud-Gorcum 5).
Busch, A.J., Molens in Gorinchem, Wetenswaardigheden over de plaatselijke molens in de loop der eeuwen. Uitgeverij De Mandarijn, Gorinchem, 1978 (Merewade, Facetten van Gorcums verleden 1).
Cerutti, Felix, e.a. (redactie), Gorcum, oude prenten, nieuwe verhalen. Historische Vereniging Oud-Gorcum, Gorinchem, 2019.
Dijk, René van Dijk, Gevelstenen in Gorcum, Een vreugde voor hen die langs den weg gaan. Stichting Merewade, Gorinchem, 1999 (Gorcumse Monumentenreeks 7).
Emck, W.F., Kroniek van Gorinchem, Geschiedkundige en andere aanteekeningen in chronologische volgorde, 1230-1927. J. Noorduyn & Zoom, Gorinchem, 1929.
Emck, W.F., Oude namen van huizen en straten in Gorinchem. Gorinchem, juni 1914. [Zie website: www.archeologiegorinchem.nl ]
Goch, H.A. van, Van Arkel’s Oude Veste, Geschied- en oudheidkundige aanteekeningen betreffende de stad Gorinchem en hare voornaamste
gebouwen en instellingen. Gorinchem, 1898-1905. [Facsimilé-uitgave 1973]
Groningen, Catharina L van, De Alblasserwaard. Rijksdienst voor de Monumentenzorg/ Waanders Uitgevers, Zeist/ Zwolle, 1992(2) (De Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst).
Jonge, Jantien de, ‘Royaal wonen in oude brouwerij’. In: AD-Rivierenland (28 juli 2017).
Koopmans, J.W., De Staten van Holland en de Opstand, De ontwikkeling van hun functies in de periode 1544-1588. Stichting Publicaties Hollandse Historische Reeks, ’s-Gravenhage, 1990. [Dissertatie RUG]
Schrijver: Bert Stamkot ©.
Redactie: Joop Kuijntjes