Inleiding
Menig veteraan zal zich alleen al bij het stellen van deze vraag spreekwoordelijk “in zijn graf omdraaien”. Maar wees gerust, het komt goed. De generatie die toen voor onze vrijheid gestreden heeft is ons inmiddels grotendeels ontvallen en daarom is het goed om hier even bij stil te staan.
Op 4 mei, met de dodenherdenking staan we stil bij de slachtoffers, die vielen om onze vrijheid te verdedigen, ook de slachtoffers die vielen in de meidagen 1940 toen ons land zich probeerde te verdedigen tegen de Duitse overvaller.
Op 5 mei vieren we de bevrijding en zetten we onze bevrijders in het zonnetje, waar ook nog aandacht aan wordt besteed op diverse relevante datums in het jaar door parades met de overgebleven militaire voertuigen van toen en er is aandacht voor de geleverde gevechten.
Echter voor de prestaties van “onze jongens” in de meidagen van 1940 lijkt nog maar weinig of geen aandacht meer te zijn. Hoe komt dat? Was het een schande? We hebben immers verloren en wel binnen slechts vijf dagen!
Ik ben ruim na de oorlog geboren, niet in “dienst” geweest en heb gelukkig geen oorlog aan den lijve ondervonden. Dus wie ben ik om daarover te oordelen?
Toch ga ik aan het eind van dit verhaal een oordeel vellen.
Oordelen
Zelfs al tijdens de Duitse bezetting al, is er door de Nederlandse legerleiding een onderzoekscommissie ingesteld, om het verloop van de strijd in beeld te brengen. Daarna is er nog een ronde verhoren geweest voor het vaststellen, welke personen een onderscheiding verdienden. Verder zijn de zaken nog diverse malen aan de orde geweest, o.a. bij de Enquêtecommissie 1940 – 1945.
Bij delen van de legerstaf was al tijdens de oorlogsdagen een vrij negatief beeld ontstaan betreffende de getoonde inzet van de Nederlandse militairen en vanuit deze negatieve tendens werden de verslagen ook vrij negatief geïnterpreteerd en ontstond er na de oorlog ook een negatief beeld, wat in de jaren vijftig en zestig min of meer de boventoon voerde. Uiteindelijk werden diverse boeken geschreven en TV-documentaires gemaakt, zoals de serie met Dr. L. de Jong, gericht op een juiste weergave van de feiten, maar niet geheel rekening houdend met het perspectief van de tijd en omstandigheden, waarin de krijgshandelingen zich afspeelden.
Tegenstrijdigheid
Wat later verschenen er ook boeken, die onze krijgsverrichtingen (te) positief beschreven.
Verder waren er de verhalen, die onder de mensen de ronde deden van familie en kennissen uit de gebieden, waar de strijd gewoed had, die een beeld gaven van verwoesting door zware strijd en een flink aantal gesneuvelde Nederlandse soldaten. Hierdoor ontstond er in de jaren tachtig pas een wat meer genuanceerd beeld onder historici en belangstellenden bij afnemende aandacht van het algemeene publiek.
Voor mij kenmerkend voor deze tegenstellingen zijn de volgende uitspraken, die ik als 11-jarig jongetje te horen kreeg:
1. Thuis:
“Op de Grebbeberg is vreselijk gevochten, onze jongens hingen in de bomen”.
Hingen in de bomen? “Ja …….. dood!”.
2. Leraar 5e klas van de lagere school:
“We werden naar de Grebbeberg gestuurd met een oud geweer en vijf kogels. Op een gegeven moment zagen we soldaten op ons afrennen en daar hebben we op geschoten. Toen waren de kogels op. Het bleken onze eigen soldaten te zijn, die van de voorposten terug kwamen. We hadden geen kogels meer dus zijn we maar gaan lopen. Toen kwamen we Duitsers tegen en die namen ons gevangen”.
Deze beweringen zijn mij bijgebleven, mijn nieuwsgierigheid was gewekt.
Toen ik veel later in mijn leven dan ook een boek hierover in handen kreeg en ook tijd had gekregen om te lezen, was het hek van de dam. Dus na het lezen van heel veel boeken over dit onderwerp en ook vele gevechtsverslagen en dagboeken, durf ik over bovengestelde vraag toch wel wat te zeggen.
Perspectief
Al lezende viel ik van de ene verbazing in de andere, over wat de mensen en met name onze militairen in die paar dagen allemaal meegemaakt hebben. Ook de schok van de oorlog; de Nederlandse soldaten leefden als burger in een zeer beschaafd en rustig land, wat al lang geen oorlog gekend had en de meesten leidden een eenvoudig en zeer beschaafd leven, velen waren zelfs nog nooit buiten hun eigen dorp of stad geweest.
Dus voor veel van hen was de mobilisatie van 1939 al een hele belevenis, die echter al snel ontaarde in een gezellig samenzijn met lotgenoten, waarbij men over het algemeen als dagelijkse bezigheid eenvoudig grondwerk verrichtte voor het maken van loopgraven e.d. Velen waren niet gewend initiatieven te nemen of om op te letten, wat er in de wijde omgeving gebeurde. Veel jongens wisten dan ook alleen maar, wat er in de eigen groep gebeurde en men kende alleen de weg naar het eigen stukje van de verdedigingslinie en wie er in dat stukje zat. Wat daarnaast of daarvoor gebeurde wist men over het algemeen niet. Uitzonderingen daarop waren vaak jongens uit de grote steden, zoals Amsterdammers, Hagenezen en Rotterdammers. Vlak voor- en tijdens de strijd werden ook eenheden verplaatst naar een voor hen onbekend deel van de verdedigingslinie.
Hoewel de generale staf en regering beter wisten, was de algemene mening: “de Duitsers komen toch niet, ze laten ons land terzijde liggen, net als in de Eerste Wereldoorlog. Dus dit werk is allemaal flauwekul”. En in de barre winter van 1939/1940 werd het werk zwaar en begon de mobilisatie wel een beetje te vervelen.
Ook het in het voorjaar telkens weer afgeven van alarm en hoge graden van paraatheid, begon gewoon te worden en te vervelen, wat voeding gaf aan het “ze komen toch niet” verhaal.
De schok
In de zeer vroege ochtend van 10 mei 1940 was de schok voor veel van “onze jongens” dan ook groot. Door deze Duitse overval op ons land was men ineens van een beschaafd en over het algemeen zorgeloos leven in de verschrikking van een moderne oorlog beland.
Men moest ineens schieten op een ander mens en in de eigen gelederen vielen gelijk ook al doden en gewonden, zonder aanziens des persoons, ook onder de naaste kameraden, men bevond zich plotseling in een levensbedreigende situatie, instinctief kwam de doodsangst naar voren!
Onze jongens aan de grenzen, bij de vliegvelden en bij de bruggen werden van het ene op het ander ogenblik geconfronteerd met een vijand en gewetensvragen als:
• Geef ik toe aan mijn eigen doodsangst of blijf ik bij mijn kameraden?
• Ga ik op een andere mens schieten, of niet?
De beslissingen moesten ogenblikkelijk genomen worden, voor verder nadenken was geen tijd.
In een verdedigingslinie verder naar achteren had men even tijd, om te wennen aan het feit, dat Nederland daadwerkelijk in oorlog was en om na te denken, wat men zou doen.
In de daarachter liggende verdedigingslinies had men tijd voor uitgebreide discussies, meestal binnen klein verband, zoals de infanteriegroep van ca. 11 man. Er waren nogal wat beterweters en oproerkraaiers, welke luid en duidelijk verkondigden, dat het geen zin had om te blijven en te vechten, de Duitsers waren veel sterker, beter getraind en beter bewapend, we zouden geen schijn van kans maken. Gelukkig waren er ook nuchtere lieden, die vonden, dat de vrijheid verdedigd moest worden. Terwijl sommigen gewoon boos waren op de Duitsers, omdat die ons zomaar in een oorlog hadden gestort, zij bleven tot het bittere einde! Veel hing ook af van de specifieke omstandigheden en het gedrag van anderen, zoals de sfeer en het onderling vertrouwen in de groep, maar bovenal hing het af van vertrouwen in- en respect voor de direct leidinggevende.
Onder deze omstandigheden: wat zou u doen?
De meeste mensen denken, dat ze dat weten, maar uiteindelijk is gebleken dat veel mensen dat pas wisten of beseften op het moment zelf. Velen dachten dat zij wel heldhaftig waren, maar op het moment dat het er om ging, bleken velen tot hun eigen ontsteltenis het tegenovergestelde te zijn en was een oorlogstrauma geboren. Sommigen verloren hun vertrouwen in de mensheid door de onverschilligheid en moorddadigheid die anderen getoond hebben.
Eén ding is wel duidelijk: oorlog is geen pretje, behoudens het feit dat er veel doden en gewonden vallen, brengt oorlog snel en haarscherp het slechtste in het karakter van veel mensen naar voren en dat leidt tot oorlogstrauma’s.
Een wisselend beeld
Van ons dienstplichtigenleger waarvan de mensen indertijd een zeer korte militaire opleidingen hadden gehad en nu uit hun gezellige beschaafde leventje waren weggerukt, was eigenlijk weinig te verwachten. Ons leger had ook weinig ervaring met aanvallende manoeuvres in groter verband, de uitvoering bleek te langzaam, de communicatie en coördinatie met andere legeronderdelen, o.a. met de artillerie was zeer slecht. Men was niet in staat informatie over de exacte positie en sterkte van de vijand te verkrijgen.
Op deze foto kanonnen “10 veld”. In 1927 waren door Nederland 52 van deze moderne kanonnen aangeschaft. Daarmee had Nederland op het Nederlands/Duitse oorlogstheater in mei 1940 het verst dragende geschut, waarmee ook een enorme vuurkracht ontwikkeld kon worden. Maar helaas door het ver naar achteren plaatsen van dit geschut, het uitvallen van veel communicatielijnen, waardoor men niet wist waar nog eigen troepen zaten en hoever de vijand was gevorderd, is dit geschut nauwelijks werkzaam geweest.
In tegenstelling tot wat veel mensen denken, had Nederland toch nog op een bepaald vlak overwicht op de aanvallende Duitse eenheden bij de Grebbelinie en dat was op het gebied van de artillerie, ook in vergelijking met de moderne Duitse vuurmonden was er Nederlands artillerie overwicht. Door de verwarring wist men het helaas niet te benutten.
Ook bij opdrachten voor tegenaanvallen in kleiner verband bleek de informatie en coördinatie slecht en weinig vertrouwenwekkend voor de mensen die ze moesten uitvoeren. Er werd ook telkens in breed front en vaak over open terrein aangevallen, wat funest is in een moderne oorlog tegen een goed gecamoufleerde vijand, die voorzien is van veel mitrailleurs, flink wat mortieren, goede communicatie van infanterie onderling en met de artillerie. Een vijand die ook luchtoverwicht heeft en beschikt over een infanterie ondersteunende luchtmacht.
Er werd dan ook bij veel door staffunctionarissen opgezette tegenacties, bij het eerste vuurcontact met de vijand al snel teruggedeinsd en “teruggegaan”, of er werd niet erg doortastend opgetreden. Dat was voor de hardwerkende staf en de hogere legerleiding teleurstellend, maar ze hadden dan ook geen enkel idee van de situatie ter plaatse. De generale staf in den Haag wist echter wel het hoofd koel te houden en op de hoogte te blijven van de algemene situatie in het land.
Bij de troepen die op de Grebbeberg in hun stellingen lagen ontstond een soort zenuwoorlog. Zij lagen grotendeels in bebost terrein en konden niet zien wat er om zich heen gebeurde. Zij kregen twee dagen om na te denken. De geruchtenmachine (Fake News) draaide op volle toeren, de eerste dag aangewakkerd door de praatjes van militairen, die van de IJssellinie teruggetrokken. Er was geen opvang geregeld en zij trokken onbegeleid door de Grebbelinie. In de loop van de nacht werd men opgeschrikt door het enorme kabaal van de eigen 12 lang staal kanonnen, die opdracht hadden gekregen om het vuur te openen op de zich in Wageningen concentrerende Duitse eenheden. Daarna kreeg men de vuurdoop, doordat men onder strooiend Duits artillerievuur kwam te liggen.
De tweede dag nam het artillerievuur in hevigheid toe en waren er de hele dag gevechten in het voorterrein te horen. Dit waren de gevechten om de in dit voorterrein gemaakte stellingen, de zogenaamde voorposten. Ook nu werd de geruchtenmachine gevoed door uit het voorterrein terugtrekkende militairen, waarvan de eersten natuurlijk diegenen waren, die voortijdig gevlucht waren en zich met allerlei fantastische verhalen een houding moesten geven. Daarna kwamen verslagen en gewonde militairen met verhalen over beestachtig gedrag van de Duitsers. Dat laatste berustte grotendeels op waarheid.
Voor veel militairen werd dit psychisch te veel en zij begaven zich stilletjes, of onder het aanvoeren van smoesjes en wel, of niet met permissie van een leidinggevende naar achteren. Na nog een zenuwachtige nacht met veel schieten, waarbij zelfs op de eigen troepen werd geschoten, wisten de doortastend optredende Duitsers op de derde dag de hoofdweerstandslijn onderaan de Grebbeberg te penetreren, op de flanken uit te breiden en ook in het bos door te dringen.
Door de diverse kleine en warrige tegenaanvallen en het aanvoeren van nieuwe troepen, die met de omgeving niet bekend waren raakten de groepen door de war en van hun leidinggevende gescheiden. Hierdoor gingen soldaten ook naar achteren, op zoek naar hun onderdeel. Op het moment dat de Duitsers daadwerkelijk overgingen tot bestorming van de z.g. stoplijn in het bos, schat ik de bezetting van deze loopgraaf op minder dan 50% van wat deze was bij het uitbreken van de oorlog. Toch hebben die overgebleven mannen zich dapper verweerd en diverse aanvallen afgeslagen.
Daar waar men geen tijd had om na te denken ging het nog het beste. Bij de grensposten, die een waarschuwende taak hadden werd die taak over het algemeen goed uitgevoerd en werd hier en daar zelfs verzet geboden. De versperringen stellen en het opblazen van bruggen in het tussenterrein ging ook goed. Bij de grote bruggen over de grote rivieren was men zeer oplettend en ondanks de vele Duitse overvalgroepen in Nederlands uniform, viel er maar een enkele brug in hun handen.
De mannen in de kazematjes en stukjes loopgraaf langs de IJssel/Maas-linie werden ook vrij snel met de aanvallende Duitsers geconfronteerd. Zij hadden meestal goed uitzicht en konden het effect van het eigen schieten redelijk waarnemen. Dat gaf schijnbaar enig vertrouwen. Zij hebben over het algemeen hun stellingen hardnekkig verdedigd. Vaak was er ook geen alternatief, want de stellingen waren veelal in een uiterwaard, vlak terrein wat onder dicht vijandelijk vuur lag.
Maar men is meestal wel blijven vuren zolang dat kon, tot ontsteltenis van de Duitsers.
Ook tegen de parachutisten en luchtlandingstroepen, die in Zuid-Holland neerkwamen is in eerste instantie door de vliegveldbeveiligingstroepen over het algemeen redelijk goed weerstand geboden. Tevens zijn door allerlei kleine legerverbanden onder lager officieren spontaan, direct en energiek succesvolle tegenactie ondernomen, vaak ook met rekruten van de diverse depots (schoolcompagnieën).
In Rotterdam lagen geen gevechtstroepen, maar werd bij de Maasbruggen toch snel tegenactie ondernomen door genietroepen, troepen van de verbindingsdienst e.d. Daarnaast door jonge Mariniers die daar in opleiding waren en hun kader.
Onze kleine en grotendeels verouderde luchtmacht verdient alle lof. Onze vliegers hebben onversaagd de grote Duitse overmacht bestreden. Met het de na de 1e oorlogsdag overgebleven kleine en verder slinkende aantal vliegtuigen en vliegers is men alle gegeven opdrachten toch blijven uitvoeren. Terwijl die opdrachten de laatste oorlogsdagen meer het karakter hadden van zelfmoordmissies. Ook de luchtdoelartillerie heeft zich goed van zijn taak gekweten.
De Marine was er, altijd en overal (conform één van hun vele Marine-spreekwoorden). Op de grote rivieren verviel met het uitbreken van de oorlog hun bewakingstaak en heeft men getracht om de Landmacht zoveel mogelijk te ondersteunen. Ook heeft men getracht om ten koste van een belangrijke oorlogsbodem te hulp te komen in Rotterdam. Men heeft een Duitse poging om het IJsselmeer over te steken in de kiem gesmoord en met gevaar voor eigen schip artillerie ondersteuning verleend aan onze stelling bij Kornwerderzand.
In de stelling Kornwerderzand hadden de mensen veel vertrouwen in hun leidinggevende en in hun moderne kazematten. Dus toen de Duitsers een aanvalspoging deden hebben zij zonder meer hun plicht gedaan. Hierbij is nog vermeldenswaardig, dat de Vrijwillige Landstorm luchtafweergroep uit Leeuwarden, totaal onbeschermd opgesteld bovenop de kazematten, de aanvallende Duitse vliegtuigen onversaagd onder vuur is blijven nemen.
Zo zijn de Duitsers op veel plaatsen toch op verrassende tegenstand gestoten.
Resumé
Er hebben zich wat schandalige en teleurstellende zaken voorgedaan. Echter de meesten militairen hebben hun plicht gedaan, vele hebben hun stelling hardnekkig verdedigd en er is ook her en der flink wat heldhaftigheid getoond. Eigenlijk kunnen we er nog best trots op zijn, dat “onze jongens” de Duitsers vijf dagen hebben tegengehouden, terwijl de Duitsers zelf gehoopt hadden op een verovering van Nederland in twee dagen. Terwijl ze dachten, dat als het tegen zou zitten dit drie, misschien vier dagen zou duren. Het werden er dus vijf. Mede gezien hun zeer innovatieve aanvalsplan, wat meerdere kansen op een snelle overwinning in zich had en de grootschalige inzet van hun nieuwe goed getrainde en gemotiveerde luchtlandingskorps, was dit dus een tegenvallend verloop. Ook in verhouding tot de strijd in België en Frankrijk, waar Belgische, Franse en Engelse legers gezamenlijk de strijd met de Duitsers aangingen, heeft Nederland het niet slecht gedaan.
Conclusie
Mijn conclusie uit alles wat ik heb gelezen, is dat ons militaire optreden in de meidagen van 1940 niet de schoonheidsprijs wint, maar zeer zeker geen schande is.
• Wilt u weten wat er in de meidagen van 1940 gebeurde m.b.t. Gorinchem?
• Hoe dicht kwam het oorlogsgeweld bij Gorinchem in mei 1940, zijn we door het oog van de naald gekropen?
Lees dan de komende dagen de artikelenserie WO2 op www.vestinggorinchem.nl waarin de strijd van dag tot dag wordt behandeld.
U kunt zich ook vast inlezen op:
• https://www.grebbeberg.nl/
• http://www.zuidfront-holland1940.nl/
Schrijver: Hugo Ouwerkerk
Redactie Joop Kuijntjes
Werkgroep Vesting Gorinchem